Het jongere zusje van de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un bekleedt een hoge positie binnen de regerende Koreaanse Arbeiderspartij (KWP). Dat hebben staatsmedia donderdag gemeld. Kim Yo-jong is een departementale vicedirecteur binnen de Centrale Commissie van de partij.
Analisten denken al langer dat Kim, die zo’n 26 à 27 jaar oud wordt geschat, is opgeklommen binnen de hiërarchie van de KWP. Volgens hen werkt zij om de machtspositie van haar broer te versterken. De voorganger van Kim Jong-un werd ook bijgestaan door diens zus tijdens zijn zeventien jaar durende regeerperiode.
Staatsmedia noemden Kim Yo-jong al in maart als hoge partijbons binnen de KAP, maar dit is de eerste keer dat specifiek wordt benoemd welke functie zij bekleedt. De vrouw is de afgelopen tijden vaker te zien geweest op foto’s van werkbezoeken van haar broer. Donderdag vergezelde zij de leider op een inspectie door een tekenfilmstudio.
De positie van departementaal vicedirecteur staat ongeveer gelijk aan die van staatssecretaris, aldus Noord-Korea-expert Yang Moo-jin. Hij denkt dat de bekendmaking van haar positie aantoont dat Pyongyang genoeg vertrouwen heeft om haar te introduceren als een belangrijk lid van de Noord-Koreaanse elite.
Analist bij het Zuid-Koreaanse Sejong-instituut Cheong Seong-chang is ervan overtuigd dat Kim meer macht heeft dan andere vicedirecteurs, omdat zij directe familie is van Kim Jong-un. Cheong denkt dat de leider zijn zusje heeft aangesteld om zijn grip op de Noord-Koreaanse elite te verstevigen. De afgelopen jaren zijn meerdere Noord-Koreaanse hoogwaardigheidsbekleders gezuiverd, gedegradeerd of met pensioen gestuurd.
Kim Jong-un regeert Noord-Korea sinds het overlijden van zijn vader Kim Jong-il in december 2011. De leider heeft naast Kim Yo-jong nog een oudere broer en een oudere halfbroer en halfzus. Halfbroer Kim Jong-nam was aanvankelijk aangewezen om Kim Jong-il op te volgen, maar hij viel in 2001 uit de gratie toen hij in Japan werd opgepakt voor het reizen met een vals paspoort.
Een eerdere versie van dit artikel werd op 27 november 2014 gepubliceerd door het Nederlands Dagblad.