Er was Han Gyeong-hee nog zo gezegd dat zij de gordijnen van haar appartement in hartje Pyongyang niet mocht sluiten. Maar haar zoon Myeong-shik werd zo bang van de enorme beeltenissen van Karl Marx en Kim Il-sung op het plein waar de gezinswoning op uitkeek, dat ze de jongen toch beschermde tegen dat uitzicht.
Deze ogenschijnlijk onschuldige handeling werd door een secretaris van de Koreaanse Arbeiderspartij opgevat als verraad. Iemand die niet overstroomde van liefde en dankbaarheid bij het zien van het stralende gelaat van de Grote Leider verdiende een enkeltje strafkamp.
Deze scène, uit de verhalenbundel De aanklacht van de Noord-Koreaanse dissidente schrijver Bandi (een alias dat ‘vuurvlieg’ in het Koreaans betekent), toont een Noord-Korea waar relatief weinig op gefocust wordt in de algemene berichtgeving: het dagelijkse leven en bestaan van gewone burgers in het totalitaire land. Het nieuws richt zich hoofdzakelijk op steeds spannendere militaire ontwikkelingen en op de in westerse ogen bizarre propaganda-cultus rondom leider Kim Jong-un. Maar de levens en het leed van de 25 miljoen Noord-Koreaanse burgers blijven grotendeels buiten beeld.
Dit is des te schrijnender omdat geen bewind op aarde de mensenrechten van zijn eigen bevolking zo schendt als het Kim-regime. Een VN-rapport uit 2014 sprak van schendingen ‘die wereldwijd hun gelijke niet kennen’. Hoog tijd dus voor een in Noord-Korea geschreven boek dat de aandacht vestigt op het bestaan van de Noord-Koreaanse burger.
In de afgelopen vier jaar zijn er meer memoires verschenen van Noord-Koreaanse vluchtelingen dan in alle jaren ervoor. Zij schreven, vaak met hulp van een westerse ghostwriter, over hun levens in het dictatoriale land en de moeilijke vlucht daarvandaan. Bekende voorbeelden zijn Vlucht uit Kamp 14 van Shin Dong-hyuk en het in 2015 verschenen Meisje met zeven namen van Hyeonseo Lee. Deze verslagen van Noord-Koreanen zijn uiterst waardevol, omdat die nog te vaak ontbreken wanneer er gesproken wordt over het land.
Agenten omgekocht
Een bundel met op de realiteit gebaseerde verhalen, geschreven door een auteur die nog in Noord-Korea verblijft, bestond tot nu toe niet – behalve in de kluis van Bandi. Een vriendin van de schrijver die van dit werk wist, ontvluchtte Noord-Korea, maar werd opgepakt door de Chinese politie. Die dreigde de vrouw terug te sturen. Met dank aan de Zuid-Koreaanse mensenrechtenactivist Do Hee-hyun, die de Chinese agenten omkocht, wist Bandi’s kennis alsnog Zuid-Korea te bereiken. Daar vertelde zij Do over de verhalen.
De activist stuurde een Chinese kennis naar het huis van Bandi, die de schrijver aanbood om zijn manuscript in een boek van oud-leider Kim Il-sung (1912–1994) te verstoppen. Bandi ging akkoord en zo kwamen de verhalen in het bezit van Do, die het werk liet uitgeven en vertalen.
De (on)gewone dagelijkse levens van Noord-Koreaanse burgers vormen de kern van alle verhalen in De aanklacht. De kritische fictie speelt zich grotendeels af in de jaren negentig, tijdens de nadagen van het lange bewind van Kim Il-sung. De titel van het boek is tegelijkertijd de verbindende factor in de zeven verhalen: een personage wordt ergens van beschuldigd en ziet zich als nietig individu geplaatst tegenover een almachtig ogend regime. De ‘aanklacht’ wordt bewust ingezet als pressiemiddel, waarbij burgers vaak moeten kiezen tussen loyaliteit aan het regime en vervolging van hun familie. De moedeloosheid die de ‘verdachte’ ervaart, wordt versterkt doordat de personages zich vaak nergens toe kunnen wenden voor hulp. In een land waar individualiteit een halszaak is, staan mensen er toch vaak alleen voor.
Het eerste verhaal, ‘Verslag van een deserteur’, toont treffend de werking van ‘Songbun’, het Noord-Koreaanse kastenstelsel. Dit systeem kent drie categorieën, die iemands veronderstelde houding ten opzichte van het bewind weergeven: loyaal, weifelend en vijandig. Je kaste, tot op drie generaties overerfbaar, bepaalt je maatschappelijke kansen en status in Noord-Korea.
In ‘Verslag van een deserteur’ mag een kind geen klassenpresident meer zijn, omdat een grootvader die hij nooit gekend heeft zich als welvarende boer in de jaren veertig tegen de landbouwcollectivisatie zou hebben verzet. Dit wordt betreurd door zijn tante, die op haar beurt door haar man gewantrouwd wordt vanwege het kastenverschil tussen beide partners. Als de vrouw vervolgens na een lang gekoesterde kinderwens eindelijk zwanger wordt en zij erachter komt dat haar status lager is geworden, zakt de grond onder haar voeten weg. Het voelt ineens alsof zij een onschuldig, ongeboren wezen veroordeelt tot een leven vol lijden.
Beklemmende sfeer
Bandi toont de lezer ook de absurditeit van het bestaan in Noord-Korea – en dan niet op een komische, maar op kafkaëske wijze. Bijvoorbeeld in ‘Zo dichtbij, maar toch zo ver weg’, waarin Myeong-chol zijn stervende moeder wil opzoeken om afscheid te nemen. In Noord-Korea is het burgers niet alleen verboden om het land te verlaten, ook binnenlands mag er enkel met een vergunning naar een andere regio worden gereisd. En die zijn, zeker zonder steekpenningen, niet zomaar te krijgen. Bandi beschrijft een ‘beklemmende sfeer’ bij het Tweede Departement, waar een reispapier kan worden gehaald. Die is niet louter het gevolg van de hitte en het grote aantal mensen dat zich in een krappe wachtruimte heeft gepropt. ‘Het kwam ook door alle posters met „Reisvoorschriften”, zo talrijk dat de muur er bijna helemaal onder schuilging, en door de barse woorden die erop stonden: „boete”, „werkkamp”, „juridische sancties”’.
Wanneer Myeong-chols verzoek onverbiddelijk wordt afgewezen, wil de man het het liefst op een janken zetten en zijn ‘vuist ten hemel […] heffen’. Maar zelfs je emoties de vrije loop laten gaat niet zomaar in het arbeidersparadijs van de familie-Kim. ‘In bepaalde omstandigheden kon zelfs huilen al worden gezien als een daad van verzet, wat in dit land maar tot één ding kon leiden: een wisse dood. De wetten van dit land dwongen je te blijven glimlachen, zelfs als je werd verteerd door pijn, en alles wat in je binnenste brandde, moest worden onderdrukt.’
Het is een duidelijke illustratie van de schadelijke absurditeit van het Noord-Koreaanse schouwspel van een maatschappij die als officieel motto ‘Wij hebben niets te benijden’ heeft. Geen wonder dat in het verhaal ‘Op het toneel’ een 23-jarige man die netjes doet wat hem wordt opgedragen door een kritischer ingestelde kennis een ‘acteur in zijn drieëntwintigste jaar als dramastudent’ wordt genoemd. Maar zelfs de scepticus in Noord-Korea, die stiekem twijfelt aan het waarheidsgehalte van de staatspropaganda, ontbreekt het doorgaans aan externe informatie over hoe de wereld buiten het ‘kluizenaarskoninkrijk’ eruitziet.
Behalve de zwaarte van het leven in Noord-Korea zien we ook gezinnen die met relatief kleine meevallertjes tevreden zijn. En een enkele keer komt er wat galgenhumor naar voren waarmee de ernst van de zaak iets verlicht wordt, zoals een groep ondervoede toneelspelers die onderling grapt ‘dat hun navel zeker verliefd was op hun ruggengraat, aangezien de twee er duidelijk naar smachtten elkaar te kussen’. Humor als medicijn dus, die even later wanhopige vormen aanneemt. ‘[Zo]als gewoonlijk in een situatie waarbij diepe woede moest worden onderdrukt, rolden we al over de grond van het lachen als iemand zelfs maar een beetje vreemd hoestte. Het leek bijna een soort lachziekte.’
De voornaamste verdienste van De aanklacht is dat de hoofdpersonen autonome personages zijn met eigen gedachten, verlangens, angsten en kritieken. Ze geven de lezers individuele oordelen over het leed dat hun wordt aangedaan en de ambtenaren die hier verantwoordelijk voor zijn. Hier zien we Noord-Koreaanse burgers eindelijk eens als ‘echte’ mensen met dezelfde wensen en gedachten als personen elders.
Een welkome afwisseling, aangezien zij door westerse observanten (die doorgaans nog nooit een Noord-Koreaan gesproken hebben) meestal worden neergezet als gehersenspoelde robots die blind alles geloven wat de bombastische staatspropaganda over hen uitstort. Dit ontmenselijkte mensbeeld leidt ertoe dat de humanitaire situatie in Noord-Korea vaak abstract blijft, omdat de mensen geframed worden als een soort dierentuindieren. De concrete situaties waarin Bandi zijn personages situeert, zijn instructief.
Hoewel de verhalen allemaal een duidelijke boodschap bevatten – het Noord-Koreaanse bewind tergt zijn onderdanen, die daar intens onder lijden – zijn zij zeker niet eendimensionaal. Bandi’s literatuur is niet alleen interessant vanwege haar unieke oorsprong. De schrijfstijl en plot van de meeste verhalen zijn kwalitatief hoogwaardig genoeg om een publiek wereldwijd aan te spreken en laten alleen bij ‘Pandemonium’ wat te wensen over. De toon kan wat dramatisch zijn voor een westerse lezer, maar is voor een (Noord-) Koreaanse auteur niet ongebruikelijk.
Het boek is vertaald vanuit een Engelse vertaling, wat uiteraard niet optimaal is – maar ook bijna onvermijdelijk, gezien het grotendeels ontbreken van Koreaans-Nederlandse vertalers. Het is vertaalster Linda Broeder gelukt om dicht bij de originele tekst te blijven, met de toon en sfeer die Bandi probeert neer te zetten.
Over Bandi is weinig bekend, behalve dat hij in Noord-Korea een vermaard auteur is, lid van de schrijversbond die boeken produceert in opdracht van de staat. Hij werd geboren in de jaren veertig en schreef De aanklacht tussen 1989 en 1995, toen zijn vaderland te kampen kreeg met toenemende armoede en voedseltekorten. In een Frans tijdschrift werd hij recent al de ‘Solzjenitsyn van Pyongyang’ genoemd, naar de Russische dissident die in de jaren zestig en zeventig in romans beschreef wat het tirannieke Sovjetbewind deed met de gewone Rus.
Drie Noord-Korea’s
De Noord-Koreaanse vluchteling Jang Jin-sung zei in 2014 tijdens een lezing in Leiden dat er niet één, maar drie Noord-Korea’s bestaan. Allereerst is er het land van de staatspropaganda, waar iedereen gelukkig is onder het paradijselijke bewind van Kim Jong-un. Dan is er het Noord-Korea uit veel westerse media, met onzinverhalen over eenhoorns, executies door 120 hongerige honden en burgers die allemaal hetzelfde curieuze kapsel als de leider moeten dragen.
Voor het derde, échte Noord-Korea – een keiharde, armoedige en totalitaire maatschappij waarin 25 miljoen burgers zich staande proberen te houden – wilde Jang graag meer aandacht. Bandi, die zich als vertolker opwerpt van het leed en de repressie waar gewone Noord-Koreanen onder zuchten, is daar in De aanklacht met verve in geslaagd.
Beoordeling: 4 van de 5 sterren. Het boek De aanklacht is nu verkrijgbaar in de boekhandel.
Een eerdere versie van deze recensie verscheen op 22 september 2017 in NRC Handelsblad.