Klaas Schuitemaker ging in 1952 als vrijwilliger naar Korea. Hij hoopte dezelfde sfeer te vinden als eerder in Indië, maar belandde in „een brute, harde oorlog”.
In de lente van 1952 meldde Klaas Schuitemaker zich als vrijwilliger voor de eerste gewapende strijd in de Koude Oorlog. Wat telde, vertelt de 92-jarige veteraan, is dat we tegen het communisme gingen vechten. Wat ook hielp: er was weinig werk. En het werk dát hij deed – in de melkfabriek – was buffelen voor weinig geld. Zes dagen per week, vaak ook op zondag. „Mijn vrienden zaten achter de meiden aan en ik zat achter de kazen.”
Klaas Schuitemaker zit aan zijn eettafel in het Noord-Hollandse Wervershoof, een dorp aan het IJsselmeer, en ontvangt in pak met een gestreepte stropdas. Aan de kast hangt zijn colbert met het logo van het Nederlands detachement uit de Koreaanse Oorlog (1950–1953), alvast voor de fotograaf. Zijn vrouw Cock (90) zet koffie met kaakjes op tafel.
Donderdag is het precies zeventig jaar geleden dat Noord-Koreaanse troepen de grens met Zuid-Korea overstaken, in de hoop het hele schiereiland te herenigen onder dictator Kim Il-sung. Bijna lukte dat, maar een VN-troepenmacht schoot op het nippertje te hulp. Zestien landen hielpen daarbij en leverden militairen, van de Verenigde Staten, Turkije en Colombia tot het Verenigd Koninkrijk en Australië. Nederland stuurde 4.748 vrijwilligers.
De VN-troepen drongen de Noord-Koreanen terug, de 38ste breedtegraad over – in 1945 de grens tussen beide Korea’s. Toen de troepenmacht doorstootte om het Kim-regime af te zetten, kwam het China van Mao Zedong te hulp. De VN-legers werden terug naar de grens gedrongen en daar modderde de oorlog nog twee jaar voort.
Bittere kou en zinderende hitte
In die patstelling diende Klaas Schuitemaker in Korea, van september 1952 tot de wapenstilstand in juli 1953. Bittere kou in de winter, hitte in de zomer, en onbegaanbaar, bergachtig terrein. „Als de knapste koppen van de wereld de slechtst mogelijke locatie hadden moeten aanwijzen voor een oorlog, hadden ze unaniem gekozen voor Korea”, citeert hij de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Dean Acheson. „Ik kom als ik dood ben vast in de hemel, want in de hel ben ik al geweest”, schreef de Nederlandse veteraan Willi de Vries.
De jonge Schuitemaker was van 1948 tot 1949 al uitgezonden naar Nederlands-Indië. Na terugkomst had hij spijt dat hij niet in dienst was gebleven. Toen hij las dat vrijwilligers werden gezocht om naar Korea te gaan, meldde hij zich meteen. „Ik hoopte mijn oude maten en de sfeer van toen terug te vinden. Mijn Indië-tijd was mijn glorietijd, ik was er gelukkig. Het land, de natuur, de mensen, de manier van leven en de collegialiteit met die club – prachtig. En de tegenstanders waren bang voor ons, wij niet voor hen.”
Zo vertrok de 24-jarige Schuitemaker op 28 augustus 1951 met 103 andere mannen aan boord van de USNS General S. D. Sturgis vanuit Rotterdam naar de haven van Busan in Zuid-Korea. „We werden verwelkomd door een grote militaire band met vrolijke muziek.” Ze stapten op een trein zonder ramen en deuren, vol kogelgaten, zongen We gaan nog niet naar huis.
„Maar heel wat jongens kwamen nooit meer thuis”, vertelt Schuitemaker. 122 Nederlanders sneuvelden in Korea, onder wie commandant Marinus den Ouden. Vijf Nederlanders zijn nog altijd vermist.
Korea was geen Indië, ontdekte Schuitemaker al snel. In Korea werd „een brute, harde oorlog” gevoerd, een klassieke loopgravenoorlog. Schuitemaker belandde aan het front bij Yoke, de verst vooruitgeschoven voorpost. „Het was een overmaatse molshoop, een puist van niks.” Hij zat in een ondersteuningspeloton en vuurde granaten af op Noord-Koreaanse en Chinese stellingen.
Het moment dat hem het meest is bijgebleven, is de nacht van 23 op 24 december. Aan de zijkant van de bunker waarin Schuitemaker zich schuilhield, ontplofte een granaat. „Eén meter hoger en Korea was ook voor mij het einde geweest.” De Chinezen hadden eerder die dag met luidsprekers in het Duits omgeroepen dat ze met Kerst de overwinningsparade in Seoul zouden lopen. „Het toeval wilde dat wij precies op de route lagen, dus ze zouden langs ons moeten. Wij vonden het blufpoker.”
Het Nederlandse peloton kreeg die nacht zeshonderd granaten van het Chinese leger om de oren. Zand en modder stoven omhoog, terwijl de Nederlandse militairen zaten ingegraven.
Granaten herkennen
In zijn ‘tweede frontperiode’ kwam Schuitemaker terecht op een observatiepost, de ‘S2’. Toen werd gevraagd wie de S2 wilde doen, zei hij in een opwelling ‘ik’, zonder te weten wat het inhield. „Als ik dat had geweten, had ik het nooit gedaan. Ik kon heel ver en veel zien, maar de vijand kon mij ook zien. Ik stond op een markant punt, in m’n eentje.”
Daar moest hij bij inkomend vuur doorgeven welk type granaat het was. Dat kon hij horen: een grote knal was 122mm, kleinere knal 86mm. Met een kompas bepaalde hij uit welke richting de granaat kwam en hij moest schatten op welk kaartcoördinaat ze terechtkwamen.
In februari 1953 vuurden Chinese troepen granaten in de richting van Schuitemakers post. Hij was gegevens aan het doorseinen, toen ineens een 122mm-granaat landde, op vier meter afstand. „Ik had een granaatscherf in mijn linkerbil, die zit er nog altijd in. Ik bloedde als een rund en ben naar de commandopost gehinkeld.” Hij lag een maand in een hospitaal, maar toen hij werd ontslagen, liep hij nog mank – gelukkig ging dat over.
De rest van zijn diensttijd werd hij geweermaker, een baan waarvoor hij een stuk achter de frontlijn lag. „Dan dacht je dat je veilig was, maar soms sloegen er zware artilleriegranaten in ons kamp. Je was nergens veilig.” Ook niet toen ze hoorden dat 27 juli 1953 om 22.00 uur een wapenstilstand zou ingaan. Tot op de dag van het staakt-het-vuren ging het schieten door, bij de laatste patrouille kwamen nog zeven Nederlanders om bij een Chinese aanval.
Schuitemaker vertrouwde de afspraken niet, de onderhandelingen waren vaker stukgelopen. „Om tien uur ’s avonds dachten we: nú komt de grote aanval. Maar het bleef stil, er werd geen schot gelost. Twee dagen later begon ik aan de terugreis.”
Overladen met cadeaus
Terug in Nederland kon Klaas Schuitemaker aan de slag als beroepsmilitair. Hij nam contact op met Tiny, met wie hij voor vertrek verkering had en met wie hij via brieven in Korea contact had gehouden. In juli 1954 trouwden ze. Maar anderhalve maand later ging het mis, toen Schuitemaker in een busje richting Zaandam reed om zes mitrailleurs op te halen. Tiny zat voorin naast de bestuurder, ze moest naar haar baan bij een banketbakker in Alkmaar. Schuitemaker zat achterin. „Vlak voor Alkmaar kregen we een ongeluk, de bestuurder knalde op de auto voor ons.” Tiny kwam om het leven. Schuitemaker is stil. „Twintig jaar oud.”
Korea kwam pas weer in beeld toen hij door de veteranenvereniging werd uitgenodigd voor een reis naar Zuid-Korea – hij was inmiddels met pensioen. Hij bezocht het land in 2000, 2010 en 2017. Eenmaal mocht zijn kleinzoon Peter (36) mee, die Koreaans studeerde. Klaas was onder de indruk van de miljoenenstad Seoul: „Het was zo modern, terwijl de stad tijdens de oorlog meerdere keren kapotgeschoten is. Er was echt niks meer van vroeger, maar dan ook niks. Als je ziet hoe rijk het nu is, krijg ik daar een goed gevoel bij: ik heb mijn steentje bijgedragen om dat mogelijk te maken.”
Schuitemaker hield een trauma over aan zijn uitzending naar Indië. Dat ontdekte hij pas veertig jaar later: „Dan lag ik in bed en was ik weer op patrouille.” Hij was als verkenner een keer enkele tientallen meters voor de rest van de patrouille uit, toen de groep beschoten werd. Schuitemaker bleef liggen, en toen het vuur afzwakte, liep hij een stuk naar voren een heuvel op, om het terrein voor zich te kunnen overzien. „Een meter voor me springt ineens iemand omhoog”, herinnert hij zich, „het bleek een jochie van een jaar of tien, twaalf.”
Schuitemaker verlamde van schrik. Niemand had het zien gebeuren. „Ik heb gezwegen als het graf, ik dacht: niemand zal het ooit weten. Totdat ik niet meer kon slapen.” Na zijn pensioen ging hij op aanraden van andere oud-veteranen in therapie bij een psycholoog.
Ook Korea laat hem niet meer los: „Ik sta ermee op en ik ga ermee naar bed. Ik ben er continu mee bezig, maar dat hindert me niet. Hooguit mijn vrouw, ze zegt weleens: hou er maar over op.” Bewonderend: „Zuid-Korea was een derdewereldland. Ze kregen hulp en gingen aan het werk. Inmiddels zijn ze van derdewereldland naar hulpgevend land gegaan.”
Hij voelt nog altijd de dankbaarheid van de Zuid-Koreaanse overheid én bevolking. „Je wordt de hemel in geprezen en overladen met cadeaus als je daar bent.” Of ze hoeven niets te betalen in een winkel. Hij was met een andere veteraan in een rolstoel op het treinstation van Seoul toen een oudere Zuid-Koreaanse man op hen afliep en ze een pakketje in de handen drukte. „Dank u wel, dank u wel, zei hij in het Koreaans – en weg was hij weer. Hadden we ineens een tas met mooie nieuwe handdoeken.”
Die dankbaarheid leeft minder bij de Nederlandse overheid, merkt Klaas. „We staan niet bovenaan de lijst, we staan vaak helemaal niet op de lijst – we zijn lang een vergeten bataljon geweest.” Dat is niet uniek Nederlands: de Koreaanse Oorlog wordt de ‘Vergeten Oorlog’ genoemd, omdat die vergeleken met de Tweede Wereldoorlog en de Vietnamoorlog relatief weinig aandacht kreeg.
Steekt het niet dat de oorlog eindigde zoals hij begon, met twee gescheiden Korea’s en nog altijd een totalitair regime in Noord-Korea? „Het is goed dat we daar waren, heel goed zelfs. Als Zuid-Korea onder de voet was gelopen, neem ik aan dat Taiwan later ook gevallen was. En dan wil ik nog weleens weten hoe het met Japan was gegaan. Dan had de wereld er nu heel anders uitgezien.”
KOREAOORLOG: DE NEDERLANDSE INBRENG
Nederland stuurde 4.748 militairen naar Korea, allemaal vrijwilligers. Het was het enige land in de Koreaanse Oorlog waarvan de oppercommandant sneuvelde: Marinus den Ouden (1909–1951).
Er vielen tijdens de oorlog 122 Nederlandse doden en 645 Nederlandse gewonden. Vijf vrijwilligers worden officieel nog altijd vermist. Ze liggen in Noord-Koreaans grondgebied. Er is veel gelobbyd om de stoffelijke overschotten terug te krijgen. De veteranenstichting heeft premier Rutte in 2018 een brief geschreven met de vraag of hij contact wil leggen met Kim Jong-un om die stoffelijke overschotten terug te krijgen.
De meeste gesneuvelde Nederlandse militairen zijn niet in hun moederland begraven, maar op het ereveld Tanggok in Busan, Zuid-Korea.
Een eerdere versie van dit artikel verscheen op 25 juni 2020 in nrc.next en NRC Handelsblad